Wanneer orde belangrijker wordt dan vrijheid en rechtvaardigheid
Zondagavond. Liedekerke. Het Zamstplein: drie volwassen mensen worden gecontroleerd door een interventieploeg van politiezone TARL. Bij elk van hen: een gebruikshoeveelheid cannabis. In totaal zo’n vijf gram. En dit als onderdeel van een weldoordachte overlastcontrole. Overlast, dat is blijkbaar een breed begrip: het kan variëren van nachtlawaai tot het hinderlijk bestaan van een plantje dat simpeler groeit dan een paardebloem in de stoepvoeg.
Want elke minuut die onze agenten spenderen aan het tellen van milligrammen, besteden ze niet aan woninginbraken, partnergeweld of de schandalige dieselgeur van nachtelijk sluikverkeer. En waar gaat het hier eigenlijk over? Geen kilo’s, geen wapens, geen drugsnetwerk opgerold. Enkel drie volwassenen met een gebruikshoeveelheid. Goed voor nul euro aan inbeslaggenomen geld of verbeurdverklaarde winsten. Misschien krijgen ze een GAS-boete. Laten we ruim rekenen: €75 per persoon. Dat maakt €225 aan potentiële inkomsten.
Dit alles nog zonder de maatschappelijke kost van criminalisering zelf: jongeren die leren dat de politie hen niet beschermt, maar opjaagt. Gezonde volwassenen die door een joint in het park plots tot “overlast” worden herleid. Voor dat geld had je ook drie maatschappelijk werkers een avond kunnen inzetten. Of een buurtfeest kunnen organiseren waar mensen elkaar leren kennen in plaats van verraden.
Dat brengt ons bij de kernvraag: waarom? Omdat we collectief weigeren om het verschil te maken tussen een daad die onschadelijk is en een daad die ons ongemakkelijk maakt. John Stuart Mill, de vader van het moderne liberalisme, schreef het al in 1859: “De enige reden waarom macht rechtmatig mag worden uitgeoefend over een lid van een beschaafde gemeenschap tegen diens wil, is om schade aan anderen te voorkomen.” In dit geval is die schade onvindbaar. Geen slachtoffer, geen bedreiging, geen overlast. Enkel een ideologisch opgepoetst idee van ordehandhaving.
John Locke zou eraan toevoegen dat de fundamentele taak van de overheid niet is om deugdzaamheid af te dwingen, maar om leven, vrijheid en bezit te beschermen. Een overheid die zich moeit met het roken van een plant, zonder aantoonbare schade, verzaakt aan haar eigen opdracht. Ook Immanuel Kant had het over de mens als doel op zich, niet als middel tot het bevestigen van de moraal van de meerderheid. Wie cannabisgebruik criminaliseert zonder directe schade aan anderen, reduceert burgers tot voorbeelden in een moraliserend schouwspel.
En wat zou John Rawls zeggen, met zijn beroemde “sluier van onwetendheid”?
Hij zou ons namelijk vragen: “Als je niet wist of jij bij de cannabisgebruikers, de agenten of de buurtbewoners hoorde, welk beleid zou dan rechtvaardig zijn?” Antwoord: Een beleid dat mensen pas straft wanneer ze anderen schaden. Niet wanneer ze simpelweg afwijken van de norm. We misbruiken politiecapaciteit om gedrag te bestraffen dat rationeel gezien geen enkele interventie rechtvaardigt. En zo houden we het morele vacuüm in stand.
Wat Hannah Arendt ten slotte de banaliteit van het kwaad noemde, zien we hier eigenlijk in haar alledaagse variant: de banaliteit van de bureaucratie. Agenten doen gewoon hun werk. De wet schrijft gewoon voor. De administratie volgt gewoon haar procedures. En intussen wordt vrijheid afgepakt, wordt redelijkheid opgeschort, en blijft het echte kwaad onopgemerkt.