De selectieve vrijheid van De Wever
Bart De Wever is sinds jaar en dag een van de meest invloedrijke politieke stemmen in Vlaanderen. Als voorzitter van de N-VA en huidig premier van België bouwde hij zijn imago uit rond een combinatie van economisch liberalisme, Vlaams-nationalisme en culturele conservatie. Hij profileert zich steevast als een rationele denker die zich beroept op de waarden van de Verlichting: persoonlijke verantwoordelijkheid, autonomie en de terughoudende overheid als hoeder van orde en vrijheid. Maar net daar waar het om lichamelijke zelfbeschikking gaat zoals in het debat over cannabis blijkt zijn vrijheidsideaal selectief.
Dat is Bart De Wever in zijn zuiverste vorm: een man die wel een liberaal discours kan voeren, maar dan enkel over belastingen en ondernemers. De burger moet vrij zijn, vindt hij, vrij om zijn lot in eigen handen te nemen, vrij om te bouwen, te sparen, te ondernemen, te denken.
Maar net de man die zo graag spreekt over burgerlijke verantwoordelijkheid, over mensen die hun eigen boontjes moeten doppen, over een overheid die niet alles moet dichtregelen of pakweg de doorgedreven responsabilisering van werkzoekenden. Die man keert zich plots tegen de ultieme vorm van individuele keuze: wat je doet met je eigen lichaam, in je eigen huis, met een plant die minder dodelijk is dan een fles jenever.
Wat Bart De Wever eigenlijk zegt, is dit: je bent vrij om te ondernemen, maar niet om te ontspannen. Je mag risico nemen met je spaargeld, maar niet met je geest. Je mag je pensioen beleggen in cryptomunten, maar je mag je hersenen niet even dempen na een moeilijke week. Zijn vrijheid is geen principe, maar een privilege. Want zodra diezelfde burger een joint opsteekt in zijn achtertuin, dan moet hij plots heropgevoed worden. Dan is vrijheid geen deugd meer, maar een risico. Dan stopt de burgerzin, en begint de betutteling. Alsof we kleuters zijn die hun vingertjes van het stopcontact moeten houden.
Bart De Wever gelooft ook in vrijheid als het economische vrijheid is. Hij verdedigt de bouwvrijheid van projectontwikkelaars, de fiscale autonomie van rijke gemeenten, de vrijheid van meningsuiting van controversiële opiniemakers. Maar een volwassene die op een zondagavond een jointje rookt en daarna in slaap valt op de zetel? Dat is blijkbaar een brug te ver. Als het over zelfbeschikking, lichaam en geest gaat, dan moeten we plots gered worden tegen onze wil. Alsof vrijheid iets is dat je moet verdienen met productiviteit, in plaats van te bezitten als mensenrecht.
Maar wat écht fascineert, is de morele afkeer van De Wever. “Ik zie er de voordelen van in,” zegt hij over legalisering, “maar ik kan het moreel niet aanvaarden.” Hij erkent dat legalisering kan werken — maar zijn morele buikgevoel wint het van de rede. Voor een zelfverklaard erfgenaam van de Verlichting is dat een merkwaardige kronkel. Het is alsof een brandweerman zegt: “Ik zou dat brandje kunnen blussen, maar ik vind vuur eigenlijk best een terecht gevolg van menselijke nalatigheid.”
Mill wees er in On Liberty al op dat het enige rechtvaardige doel van overheidsdwang tegenover het individu is om schade aan anderen te voorkomen. Niet om hem te beschermen tegen zichzelf. Met andere woorden: als iemand een joint wil roken op zijn balkon, dan is dat zijn zaak zolang hij er de buurvrouw niet mee omver blaast. De staat mag geen moreel agent zijn, maar moet vrijheid garanderen, net daar waar de meerderheid het moeilijk heeft met afwijkend gedrag.
Vervolgens komt hij met het voorstel dat cannabisgebruikers zich maar privé moeten bijverzekeren als ze ziek worden, want “ze hebben 40% meer kans op schizofrenie.” Nu ja. Er bestaat een studie die wijst op een verhoogd risico op psychose bij intensief cannabisgebruik, maar die 40% is een relatieve verhoging van een toch al klein basisrisico, waarvan ongeveer 80% genetisch bepaald is. En als we dan toch willen spreken over risicofactoren voor psychoses, dan moeten we ook urbanisatie, jeugdtrauma’s, vitamine-D-tekort, tabaksgebruik, zelfs seizoensinvloeden en sociale isolatie meenemen. Maar daar hoor je onze eerste minister niet over want dan zou de helft van zijn electoraat immers plots ook risicopatiënt worden.
Stel je voor dat we dit principe doortrekken: laten we ook snowboarders verplicht bijverzekeren voor beenbreuken. Laten we politici die jarenlang fastfood eten uitsluiten van hartzorg. En misschien ook eens kijken naar de stressgerelateerde aandoeningen bij premiers, bestaat daar al een aparte premie voor?
Ten slotte haalt De Wever nog zijn favoriete historische stokpaardje van stal: de Amerikaanse prohibitie. Zijn conclusie: als je iets legaliseert, kun je nooit meer terug. Alsof de geschiedenis van roesmiddelen begon in 1919 met een drooglegging. Alsof we vóór die tijd geen opiumtincturen verkochten in de apotheek, geen cannabisolie gebruikten als pijnstiller en geen drank dronken in de Romeinse thermen. Alsof die geschiedenis begon bij de alcoholban in 1919 en niet bij duizenden jaren waarin mensen op natuurlijke wijze planten gebruikten om pijn, verdriet en stress te verzachten. De les van de drooglegging is net het omgekeerde: een verbod creëert zwarte markten, criminaliseert gebruikers, maakt geweld winstgevend en leidt tot schijnveiligheid.
Maar opnieuw: dat past niet in De Wevers morele kader. En dus wordt de geschiedenis herschreven. De Verlichting hervertaald. Vrijheid hergedefinieerd. Wie het verlichte denken écht ernstig neemt, verdedigt de vrijheid van het individu zelf. Vooral als men diens keuzes niet persoonlijk deelt. Cannabis legaliseren is dan geen verraad aan de samenleving, maar een erkenning van volwassenheid. Van autonomie. Van het idee dat een burger geen kind is. Vrijheid zonder vertrouwen is immers geen vrijheid. Het is controle met een ander etiket.